160601 Onervaren ouders?

Het zag er van meet af aan niet goed uit. Een onooglijk scharminkel dat eruitzag of het net uit de vijver was opgevist. Die vliegende minusvariant noem ik verder het mannetje.

Dan was er zijn gezellig dikke metgezel die ook tijdens het broeden voortdurend het nestkastje verliet om enkele centimeters voor de opening zich aan uitvoerig baltsgedrag over te geven. Die wulpse koolmees noem ik verder het vrouwtje.

Het bleef lang onduidelijk of er überhaupt sprake was van gebroed. Maar op een gegeven moment begon het mannetje toch aarzelend met het verzamelen van piepkleine voedselbrokjes. Gebruikelijk is dat zo’n bezorgdienst langzaam op gang komt. Eerst eens per twaalf minuten met uitvoerig neerstrijken op een takje in de buurt van het kastje. Maar allengs nemen de wachttijden af en binnen een paar dagen vliegen het toegewijde mannetje en vrouwtje onafgebroken in en uit de opening. Kennedy Airport in miniatuur. Op de retourvlucht wordt veelal een wit pakketje poep meegenomen en ergens bij de buren geloost. Dat is ook het moment waarop het gebroed zich laat horen en nog een paar dagen later zich laat zien voor de vliegopening. Zoals gezegd, dat is de gebruikelijke gang van zaken.

Zo niet hier. De vliegtijdentabel vertoonde onverklaarbare onregelmatigheden, het vrouwtje bleef baltsgedrag vertonen en het mannetje kwam soms met een lekker hapje dat hij wel aankondigde maar niet afleverde.

Maar ineens was er toch hoop op een goede afloop. Er werden kleine piepgeluidjes waargenomen en nog een dag later verscheen er voor het gat een verward koppetje met een bek die groter leek dan de kop zelf. Broertjes of zusjes leken er niet te zijn wat weer vreemd is. Volgens de hogepriester van de ornithologie Nico de Haan legt het vrouwtje normaliter vijf tot twaalf eitjes.

Maar goed, hoop op een goede afloop. Niet dus. De volgende ochtend lag er een ondervoed jonkie zieltogend op het tegelpad onder het nestkastje. Euthanasie was overbodig, een kwartier later was het leven geweken.

Bij inspectie van het nestkastje bleek dat er waarschijnlijk inderdaad maar één jong was omdat er geen poepsporen waren te zien. Nico de Haan schrijft daarover: “Als de jongen bijna uitvliegen (…) poepen ze gewoon in het nest. Je kunt daaraan dus zien of er met succes jongen in de nestkast zijn grootgebracht en uitgevlogen.” (Marjolein Bastin & Nico de Haan. Kijk op vogels om het huis. Sesam, 1992)

 

Wat was hier aan de hand? Onervaren ouders, zo lijkt het. De wijkzuster, meneer pastoor, de koddebeier; in vroeger tijden zouden die eens een praatje zijn gaan maken.