Zeven jaar was ik toen ik mijn eerste viool kreeg. Voor die tijd had ik onder leiding van mijn moeder al wat op de piano zitten pingelen, maar dat werd vanwege een oudere broer en een oudere zus steeds meer wachten tot je aan de beurt was. Zodoende was die viool een uitkomst.
Ik kreeg les van drie achtereenvolgende leraren, stuk voor stuk wereldberoemd in Leeuwarden, en ik ontwikkelde mij aldus tot een gevorderd amateur. Heel even werd een conservatoriumopleiding overwogen, maar het appèl van een universitaire studie was toch sterker. Mijn muzikale loopbaan beperkte zich dientengevolge tot spelen tussen de schuifdeuren, in het studentenorkest, het ad hoc-orkest voor de schoolmusical, het socialistisch salonorkest Prulletaria in het politiek café en het pauzekwartet in oecumenische kerkdiensten. Pure liefhebberij boordevol Liebesleid und Liebesfreud. Waaraan vervolgens na ruim vijfenveertig jaar een bruut einde kwam via een onbenullig ongelukje.
Daar zit je dan te janken in de concertzaal, in de kerk en in het café: je wilt niet in de zaal zitten, je wilt op het podium zitten. Toen de rouwperiode voorbij was begon een zoektocht naar het instrument dat mij niet voortdurend zou confronteren met het nieuw verworven lichamelijk ongemak. En zo kwam de hoorn in mijn leven!
Dat viel niet mee. Geen vochtige vingers meer, maar een droge mond. Geen kleverige hars meer, maar flesjes met dikke en dunne olie. Geen stokvoering en vierde positie meer, maar embouchure en ademsteun. Kicksen in plaats van flageoletten. Violin Fingering van Karl Flesch werd vervangen door The art of French Horn playing van Philip Farkas. Mozart bleef, maar de KV-nummers 218 en 219 werden vervangen door de nummers 447 en 495. De grote vioolconcerten van Beethoven, Brahms, Mendelssohn, Bruch (om maar een paar te noemen) moesten het veld ruimen voor de hoornistische tegenvoeters van Richard Strauss, Carl Maria von Weber, Haydn, Punto (om maar een paar te noemen). Mijn grote helden Wolfgang Schneiderhan, Arthur Grumiaux, David Oistrach, Jascha Heifetz en ga zo maar door werden ingeruild tegen Hermann Baumann, Marie Luise Neunecker, Jasper de Waal, Hans Dullaert en ga zo maar door.
Zoals ik zei, dat viel (en valt) niet mee.
Intermezzo
– Maar ja, dan moet je ook maar niet op je zestigste met een nieuw instrument beginnen. En dan nog wel de hoorn. Niet voor niks zijn de meeste hoornisten op die leeftijd allang gestopt. Dus zeur niet zo.
– Maar ik wil muziek maken, ik wil in een orkest, ik wil een instrument dat mij wil.
– Had dan een blokfluit genomen. De hoorn is geen instrument, de hoorn is een probleem.
– Met jou kan ik niet praten.
Het zou prettig zijn geweest wanneer de uitvinder van het ventiel ook violist zou zijn geweest. Want dan zou hij het ventiel precies andersom hebben laten werken zodat er geen buisverlenging optreedt maar buisverkorting. Dat immers is ook bij de viool het geval. Je plaatst je wijsvinger, de snaar kort in en de d wordt een e. Voeg de tweede vinger toe en er klinkt een f. Laat je vingers los en een losse d-snaar zingt welluidend door de kamer.
Dat was dus even schrikken bij de allereerste hoornistische exercities, maar wat veel erger is: mensen hebben een motorisch geheugen. En dat blijkt verbazend resistent. Het is net of je een nieuwe auto hebt waarvan de achteruit op de plaats van de vijfde versnelling van je vorige auto zit. Als je even niet oplet vliegen de tandwielen je om de oren. Gelukkig waren de kinderen het huis al uit, maar mijn vrouw (wier gehoor uitstekend is) moet een harde tijd hebben gehad.
Het transponeren bespreek ik maar niet meer. Dat is vergelijkbaar met het schrijven van een chinese tekst met griekse lettertekens. Je begrijpt er niks van maar het ziet er prachtig uit.
En zo kwam mijn allereerste optreden. Op de achterste rij, op het puntje van de stoel, Mozart, Symfonie nr. 19, meteen vanaf het acquit: bes bes bes f.
Geweldig!
Naschrift (alleen voor violisten)
Ik weet wel dat wat ik schreef over het produceren van een f op de d-snaar een tikkeltje misleidend is. Je voegt niet de tweede vinger toe; je plaatst de tweede vinger en laat daarbij de eerste weer los. Maar het blijft een lastig probleem en daarom zet ik vaak een nulletje boven een f. Daarmee houd ik mijn middelvinger aardig in bedwang – wat natuurlijk in deze tijd van normen en waarden extra maatschappelijke winst is.