Groot Woordenboek
der
Nederlandse Taal
later, bn. bw., 1.bw., na verloop van zekere tijd: ik zal er later nog op terugkomen; – 2. bn., verder verstreken in de tijd, nieuwer: latere berichten. Zie verder Laat(I).
stagneren, (stagneerde, h. gestagneerd) ( <Fr.), (onoverg.) stilstaan, niet vloeien, gestremd zijn: als het water in de grachten te lang stagneert, gaat het een onaangename lucht verspreiden; de aanvoer stagneerde.
bijvoorbeeld, bw., om tot voorbeeld te dienen, als voorbeeld. [In de Woordenl. niet aaneengeschreven].
voorzitter, m, (-s), de leider van een vergadering, president.
… universiteit*), v. (-en), univ. die door het Rijk in stand gehouden wordt.
——
voor de context, zie 201201