De heggenmus is volgens de Vogelbescherming een van de meest voorkomende broedvogels in ons land. Die kun je dus vrijwel dagelijks zien, zou je denken maar dat is niet zo. Want het is een schuwe vogel die altijd laag bij de grond fourageert met altijd dekking van struiken dichtbij.
Interessant is de paarvorming. Dat is een grote warboel volgens Nico de Haan, en hij voegt eraan toe dat mensen die gewoonten maar beter niet over kunnen nemen (Kijk op vogels – Om het huis; blz. 19). Zijn Britse collega David Attenborough is minder moralistisch. De promiscuïteit van zowel de vrouwtjes als de mannetjes is vooral gerelateerd aan het voedselaanbod. Bij voldoende aanbod kan het mannetje er meerdere wijfjes op nahouden maar bij een voedselarme omgeving kan omgekeerd het wijfje wel wat extra mannelijke hulp gebruiken.
Tim Birkhead wijst erop dat overspel bij vogels in de klassieke ornithologie een moeilijk fenomeen was dat soms wel degelijk werd waargenomen maar niet of onvolledig werd benoemd. Theologen van faam en naam riepen ons op om zedig te leven gelijk de duif of de heggenmus. Darwin dacht dat promiscuïteit in de vogelwereld uitsluitend bij mannetjes voorkwam.
Kenmerkend voor de heggenmus is de grijze kop, een biesrandje van ogenschijnlijke pareltjes halverwege de vleugels, rode poten, en – vergeleken met de huismus – een uitgesproken dunne snavel. Scherpbekkie, zeggen ze dan ook op Goeree.
En zoals gezegd aan de schuwe kant. Eerder te vinden onder de voedertafel dan erop. Maar vorige week was de heggenmus mij goed gezind met zijn gescharrel tussen het knoeiwerk van de mezen.