Als ik afga op de het kleine ornithologische bibliotheekje dat zich op mijn bureau bevindt (zie de knop VOGELTJES EN ZO op de homepage van deze website) dan is de sneeuwgors klaarblijkelijk een oninteressante vogel die geen vermelding verdient.
Alleen in De Nederlandse vogelnamen is een beschrijving van het hoe en waarom van de vele benamingen.
Dus snel andere bronnen geraadpleegd. Het vogelboek van Philip Burton & Peter Hayman bezigt termen als betoverend en melodieus. De mannetjes arriveren als eerste in het broedgebied (voor West-Europa zijn dat de Schotse Hooglanden) om ruzie te maken met hun buren over het territorium. Een maand later komen de vrouwtjes die eerst met vijandig en daarna met balts-gedrag worden begroet.
In de naam sneeuwgors verwijst het voorvoegsel sneeuw naar de witte buik en onderkant van de vleugels waarmee vooral bij neerstrijkende zwermen het beeld van dwarrelende sneeuw wordt opgeroepen. Het verklaart regionale benamingen als sneeuwvogel, sneeuwvink, sneeuwputter en sneeuwkneuter. Dat deze gors als vink wordt aangeduid is terug te voeren op de uiterlijke gelijkenis en mogelijk ook op het melodieuze gezang.
De sneeuwgorzen die ik acht jaar geleden in de haven van Lauwersoog op film vastlegde waren helaas maar met z’n tweeën en ze zongen ook niet. Maar ik was al blij dat ik ze überhaupt voor de lens kreeg.